Vanuit de Tour, with love
Als u dit leest, is de Tour de France al weer lang voorbij. Heeft Chris Froome – zo het er nu uitziet – in Parijs de laatste gele trui van 2016 aangetrokken. En kijkt u vermoedelijk alweer uit naar de Vuelta. Maar op dit moment, nu ik dit schrijf, zitten we nog middenin de Ronde van Frankrijk.
Ik zit in de wachtkamer van een oud station, in Vernayaz, Zwitserland. Twintig meter verderop vertrekt het treintje de Mont Blanc op. Maar dit gedeelte van het station is verlaten. Een beetje vervallen. Er wordt overigens aan gewerkt, vanmiddag liepen er steeds bouwvakkers om ons heen, terwijl wij via een klein tv-scherm de etappe probeerden te volgen. Ze leken weinig geamuseerd dat wij hun rust kwamen verstoren.
Het is hier warm. Zeg maar gerust bloedheet. De schaduw geeft geen verkoeling, en ook dit gebouw niet. De renners zijn vandaag gekookt, tijdens de etappe die finishte bij het stuwmeer van Emosson. En wij ook, toen we de voorlaatste beklimming op fietsten vanochtend. Om te stikken was het op de Col de la Forclaz. Het asfalt leek wel dikke stroop. De lucht zinderde.
De campers langs de weg, de tentjes, de mensen die al de hele dag op de renners zaten te wachten, ze vermaakten zich met elkaar en met de traag voorbij peddelende fietsers. De voorstelling die ik maakte hier op wedstrijdtempo omhoog te rijden, was eerder een nachtmerrie.
Op dit moment had ik geen enkele spijt geen renner meer te zijn. Je zou hier maar moeten koersen, smeltend van ellende. Het maakt niet uit of je in de ontsnapping rijdt, voor het klassement strijdt, of aan het staartje van de bus hangt: smelten doe je sowieso. Met nog kilometers voor de boeg.
Eigenlijk heb ik de hele Tour geen spijt van mijn pensioen gehad. Waar ik stiekem wel eens spijt van heb: dat ik geen man ben. Meer en meer word ik ermee geconfronteerd dat je als vrouw nooit zult ervaren hoe het is om de Ronde van Frankrijk te rijden. De Tour volgen, op de voet, voor de Nederlandse tv, benadert zo’n ervaring nog het meest denk ik. Meer dan alle koersen die ik zelf heb gereden. Zonder het afzien dan – wat zonder twijfel de belangrijkste factor is die de Tour tot de Tour maakt.
Na de Tour ben je als renner coureur. Daarvoor niet. Mijn college-analisten Rob Harmeling en Danny Nelissen hebben het me haarfijn uitgelegd. Heb je als prof de grote voorjaarsklassiekers gereden, dan ben je flandrien. Heb je een grote ronde als de Vuelta of de Giro uitgereden, dan ben je wielrenner. Maar pas als je de Tour hebt uitgereden, ben je coureur. Zo was het tenminste in hun tijd.
Het lichaam van een Tourrenner is voor eeuwig veranderd vergeleken met het lichaam dat hij daarvoor had. Het is droger, harder, gespierder geworden. Voor altijd. In andere rondes gebeurt dat niet. In de Tour zijn de belangen groter, is de spanning groter, is er meer stress en wordt er gemiddeld twee kilometer per uur harder gereden. Dat doet wat met een mens. Als je dat overleeft, tot in Parijs, dan mag je jezelf coureur noemen.
Ik hoorde de verhalen van Danny en Rob met lichte jaloezie aan. Beiden weten wat het is. Beiden zijn coureur. Ik weet wat het is om te koersen. Om een Giro te rijden, voor vrouwen. Om af te zien in een peloton, om te vallen, om te winnen. Maar ik ben geen coureur. Ik kan erover meepraten, maar ik zal er nooit een worden – net als alle andere vrouwelijke wielrensters.
Op de flanken van de Col de la Forclaz worden de renners levend gekookt. Een deel van hen is coureur. Een deel is het niet, en zal het misschien ook nooit worden. Er zijn zat renners die meedoen aan de Tour de France, maar Parijs nooit halen.
Ik kijk naar de mannen met hun uitgeharde benen. De zoutkringen op hun broeken en de zweetdruppels aan hun kin. Mijn bewondering groeit en groeit, nu ik de Tour van zo dichtbij zie, ruik en voel. Ik zal Parijs halen, binnen een paar dagen. Niet als wielrenner, niet als coureur. Maar wat is het machtig om dit mee te maken.
Verschenen in cycling.be, augustus 2016
Marijn | 7 september 2016 |
Sorry, comments for this entry are closed at this time.